De Blauwe Schuit
Rond 2600 voor Christus zien we in Babylonië al de scheepskar, de Carrus Navalis, die tijdens de jaarlijkse vruchtbaarheidsfeesten aan het begin van de lente door de straten trok. Op de Carrus Navalis zat meestal een slaaf die als spotkoning fungeerde en tijdens het feest dan ook als koning werd vereerd.
De naam ’De Blauwe Schuit’ (blauw is van oudsher de kleur van zotheid en bedrog) komen we in de Lage Landen voor het eerst tegen in 1413 in het gedicht ’De Blauwe Schuit’ van Jacob van Oestvoerne. De dichter verhaalt over een gilde, waarin de ’Narren’ uit alle lagen van de burgerij zijn vertegenwoordigd en per boot worden afgevoerd. Allemaal hebben ze verschillende gebreken: verarmde adel, verwende rijkeluiszoontjes, vraatzuchtige monniken, hitsige nonnen, domme kooplieden, en gebuisde studenten. Die gebreken of tekortkomingen moesten in termen van dwaasheid nog wel uitzicht op herstel bieden. Moordenaars, zeerovers, brandstichters, vrouwen van lichte zeden, hoogverraders, enz... konden daarom nooit deel uitmaken van zo’n gilde.
Jacob van Oestvoerne bericht dat zulke Schuitgilden of Narrenschippen er in de Middeleeuwen volop waren. Voor 1413 al in Antwerpen, later ook in Utrecht, 's Hertogenbosch, Nijmegen en Breda. In Bergen op Zoom voer reeds in 1534 een Blauwe Schuit rond.
Overal waar de Narrenschepen en Blauwe Schuiten voorbijtrokken of aanlegden ontstonden uitbundige feesten, vaak zelfs iets té uitbundig. De schuldigen waren veelal niet de opvarenden zelf, maar juist de lokale bevolking die zich in het kielzog van het Narrenschip of de Blauwe Schuit verzamelde.
Bron: Herman Pleij